Genotype-dieet

Het genotype-dieet werd ontwikkeld door natuurkundige Peter d’Adamo, die ook het bloedgroepdieet ontwikkelde. Hij baseerde zich op de theorie dat onze genen bepalen welke voedingssoorten ons laten verdikken. Volgens d’Adamo is dat de reden waarom zoveel mensen moeite hebben om af te vallen, ook als ze op dieet gaan

Lichamelijke en erfelijke kenmerken zoals je gezondheid, je bloedgroep, lichamelijke kenmerken (zoals de vorm van je kaak en je vingerafdruk) en je reactie op de omgeving bepalen je genotype. In totaal zijn er zes basistypen. Die types kan je op een eenvoudige manier zelf bepalen. De zes genotypen zijn de jager, de leraar, de verzamelaar , de verkenner, de krijger en de nomade.

Ieder van de zes genotypen heeft zijn eigen metabolisme en dus ook zijn eigen gewichtsproblemen. Bijgevolg moet ieder type een ander dieet volgen. Als iemand met een bepaald genotype zijn specifieke dieet volgt, zal hij zich energiek voelen en gemakkelijker op gewicht blijven. De genotypen zouden ook op verschillende manieren aan lichaamsbeweging moeten doen.

Types in het genotype-dieet

Genotype 1: de jager

De jager is groot en atletisch en heeft een vierkante kaak. Hij is  vatbaar voor infecties als allergieën en  reumatoïde artritis. De jager volgt best een dieet met veel dierlijke eiwitten en is soms glutenintolerant.

Bloedgroep: O

Supervoedsel voor de jager: rundvlees, eend, zalm, artisjok, gember, veenbes, grapefruit, chocolade

Genotype 2: de verzamelaar

De verzamelaar heeft  het moeilijk met op gewicht te blijven en heeft vaak een te hoog BMI. Ze zijn meestal niet erg groot en hebben een sterk immuunssysteem. Verzamelaars hebben meestal een warme persoonlijkheid. Ze zijn vergevend en zorgen graag voor andere personen. Het dieet van de verzamelaar moet eiwit- en suikerarm zijn.

Bloedgroep: O en B

Supervoedsel: lam, kalkoen, sardine, cottage cheese, amandelen, tomaat, ananas, perzik, watermeloen, kaneel

Genotype 3: de leraar

Leraars zijn kalme, tolerante personen die zich creatief moeten uitleven. Leraars worden vaak oud, maar zijn wel vatbaar voor bacteriële infecties. Zijn dieet moet veel plantaardige eiwitten bevatten.

Bloedgroep: A en AB

Supervoedsel: kalkoen, escargot, kabeljauw, eieren, Parmezaanse kaas, pindakaas, walnoten, bieten, spruitjes, avocado, wortels

Genotype 4: de ontdekker

De ontdekker is gespierd en avontuurlijk. Hij past zich goed aan aan veranderingen in de omgeving en is een echte probleemoplosser. Hij is gevoelig voor koffie en medicatie.

Bloedgroep: alle bloedgroepen

Supervoedsel: kwartel, struisvogel, witvis, snijboon, linzen, erwten, rijst, snijbiet, andijvie

Genotype 5: de krijger

De krijger is charismatisch en erg temperamentvol. Ze zijn vaak mager en erg lang. In hun jeugdjaren zijn ze heel gezond, maar later lopen ze het risico vroegtijdig oud te worden.

Bloedgroep: A, soms AB

Supervoedsel: kabeljauw, ansjovis, amandel, witte bonen, boerenkool, abrikoos, olijven, uien, druiven, look, zwarte thee

Genotype 6: de nomade

Nomaden zijn ofwel erg groot ofwel erg klein. Ze hebben vaak een zwak spijsverteringssysteem en zijn erg gevoelig voor omgevingsveranderingen. Ze zijn rustig en optimistisch.

Bloedgroep: B en AB

Supervoedsel: oester, cheddar, brie, bloemkool, asperge, bieten, aubergine, bosbes, framboos, limoen, bier, koolvis

Voor- en nadelen

Voordelen genotype-dieet

  • Het is erg duidelijk welke voedingsmiddelen je wel en niet mag eten
  • Je mag zoveel eten als je wilt, maar wel enkel van de juiste producten

Nadelen genotype-dieet

  • Het dieet is niet wetenschappelijk onderbouwd
  • Het dieet sluit veel voedingsmiddelen uit, waardoor het moeilijk wordt je eraan te houden.
  • Het genotype-dieet is moeilijk te gebruiken in gezinnen, omdat  iedereen een ander genotype heeft